Auteursarchief: BRI

Overdracht begraafplaatsen ‘in goed vertrouwen’ geregeld

Uit contacten van het Bestuur BBRI met besturen van religieuze instituten komt het beeld naar voren dat meerdere religieuze instituten de overdracht van hun begraafplaats(en) aan derden in goed vertrouwen hebben geregeld. Afspraken rond beheer, instandhouding en onderhoud zijn niet volledig of niet eenduidig schriftelijk verwoord, waardoor het moeilijk is om de overnemende partij later te houden aan afspraken.

Voor een overdracht van een begraafplaats aan een derde gelden zaken zoals vermeld onder punt 3. In de overdrachtsakte moet daarnaast een adequaat kettingbeding worden opgenomen voor het geval de overnemende partij / de nieuwe eigenaar de begraafplaats later weer aan anderen overdraagt met geldende rechten en plichten.

Het Bestuur BBRI wil in 2018 een concept overdrachtsakte voor een begraafplaats opstellen, waarin deze en andere belangrijke aspecten aan de orde komen. Religieuze instituten zouden dat model dan kunnen gebruiken, met specifieke aanpassingen voor wat voor hen van toepassing is of wat past bij hun wensen.

Maatschappelijke en/of culturele waarden van kloosterbegraafplaatsen

Een beperkt aantal kloosterbegraafplaatsen zijn aangemerkt als rijksmonument of herbergen monumentale beelden of bomen. Daarvoor gelden specifieke regels.
Daarnaast is de vraag, of kloosterbegraafplaatsen een belangrijke maatschappelijke en/of cultuurhistorische waarde hebben voor de dorpen of wijken waarin zij gelegen zijn. En zo ja: wat hebben burgers en overheden er voor over om bij te dragen aan de instandhouding daarvan.

In een overleg met de Stichting Oude Groningse Kerken, die in de provincie Groningen 85 kerken en 55 kerkhoven in eigendom heeft en beheert, was deze vraag relevant. Voor de Groningse kerken en kerkhoven was die waarde duidelijk: in die kerken zijn generaties lang mensen uit het dorp of de wijk gedoopt, getrouwd en ten slotte op het kerkhof begraven. De kerken liggen veelal in het centrum van het dorp of de wijk en zijn dikwijls gezichtsbepalend. Als je dan een goed verhaal hebt en een goed plan, dan zijn er maatschappelijke krachten en financiën te organiseren tot behoud van kerken en begraafplaatsen.

Voor kloosterbegraafplaatsen is een en ander veel minder het geval. Er zijn alleen religieuzen begraven, die meestal in het dorp of de wijk geen naaste verwanten hebben. De begraafplaatsen liggen op eigen terrein en veelal beschut binnen kloostercomplexen.

De binding van veel religieuze instituten met dorpen of wijken ligt in de rol die zij, soms meer dan honderd jaar, vanuit hun religieuze overtuiging hebben vervuld in het onderwijs of de zieken- en ouderenzorg in dorp of wijk. Dat is lokaal maar ook landelijk van groot belang geweest.

Het Bestuur BBRI is van mening dat het belangrijk is om de herinnering aan wat religieuze instituten voor dorpen en wijken betekend hebben levend te houden. Als de religieuze instituten ophouden te bestaan blijven de kloosterbegraafplaatsen ten minste nog een tijd lang bestaan als herinnering aan het verleden. De begraafplaatsen maken daarmee onderdeel uit van het religieus erfgoed in Nederland en zijn daarom van maatschappelijke en/of culturele waarde. Een vraag is, of overheden bereid zijn om bij te dragen in het behoud van dit religieus erfgoed, en zo ja: hoe dan.

Tot nu toe lijkt de bereidheid van lokale overheden om zich in te zetten voor het behoud van kloosterbegraafplaatsen als religieus-cultureel erfgoed niet groot. Het initiatief zal moeten liggen bij de religieuze instituten zelf.

In Groningen is de ervaring dat kleine initiatieven moeilijk tot ontwikkeling komen. Er is volume en slagkracht nodig om te kunnen onderhandelen met overheden en bedrijven. Het is ook van belang om bij de overheden stevige, overkoepelende partners te zoeken, bijvoorbeeld provinciebesturen.

Het Bestuur BBRI wil aan het Bestuur KNR voorleggen in hoeverre dit Bestuur er aan hecht om kloosterbegraafplaatsen te behouden als onderdeel van het behoud van religieus-cultureel erfgoed in Nederland. En zo ja: hoe dat dan aan te pakken.

Uitgangspunt moet wel blijven de wens / het beleid van elk religieus instituut met betrekking tot zijn begraafplaats(en) als onderdeel van het beleid met betrekking tot de voltooiing van het religieus instituut.

Kloosterbegraafplaatsen in eigendom verwerven of niet

De vraag of de Stichting BBRI op verzoek van religieuze instituten de eigendom van hun kloosterbegraafplaatsen kan en/of wil overnemen is in 2017 nog niet eenduidig beantwoord. Juridisch en statutair zijn er geen belemmeringen. Tot op heden is er niet een concrete vraag van een religieus instituut of de Stichting BBRI een begraafplaats wil overnemen.

Er zijn enkele belangrijke aandachtspunten die nog nader onderzocht moeten worden:

  1. Voldoende expertise verwerven
  2. Implicaties van eigendom; rechten en plichten
  3. Nadere regelingen in een transportakte
  4. Alternatieven

 

  1. De BBRI moet voldoende expertise, tijd en geld hebben om de taken van eigenaar van een begraafplaats adequaat te kunnen uitvoeren. Dat overstijgt de mogelijkheden van vrijwillige bestuursleden. Er zullen (parttime) professionals voor verschillende beheerfacetten nodig zijn. In de startfase zal daarvoor extra geld nodig zijn, dat niet geheel verhaald kan worden op de religieuze instituten die hun begraafplaats(en) willen overdragen.
  2.  

  3. Bij kloosterbegraafplaatsen is meestal sprake van begraven op eigen grond, waarbij het religieus instituut de volledige zeggenschap heeft over wat er met de begraafplaats en de daar aanwezige graven gebeurt. De wettelijke kaders zoals met name vastgelegd in de Wet op de Lijkbezorging, bijvoorbeeld met betrekking tot de grafrusttermijn van tien jaar, gelden ook voor kloosterbegraafplaatsen. Er zijn bij begraafplaatsen op eigen grond geen andere rechthebbenden aan wie het religieus instituut verantwoording schuldig is. Wel zal het religieus instituut zorgvuldig om willen gaan met gevoelens en wensen van de nog levende leden van het instituut, met de verwanten van de begraven religieuzen en met maatschappelijke wensen.
  4.  

  5. Als een religieus instituut de eigendom van zijn begraafplaats(en) wil overdragen aan het Bestuur BBRI, dan moet goed geregeld worden hoe de nieuwe eigenaar (BBRI) recht gaat doen aan de wensen en verwachtingen van het religieus instituut, bijvoorbeeld:
  • Hoe lang moet de begraafplaats in stand gehouden worden na het begraven van het laatste lid van het religieus instituut?
  • Welk niveau van onderhoud moet gerealiseerd worden, en wat betekent dat concreet voor zaken als: hagen en omheining, toegang (toegangspoort), paden, beplanting, schoonmaak graven en dergelijke? Een en ander in bijlagen vast te leggen, die alleen met onderlinge overeenstemming gewijzigd kunnen worden.
  • Hoe moet ter zijner tijd worden omgegaan met de opheffing van de begraafplaats, het ruimen van graven, het cremeren of herbegraven van stoffelijke resten? Hoe moet worden omgegaan met eventuele (gedachtenis)monumenten op de begraafplaats?
  • Hoe wordt een en ander gefinancierd en wat moet er gebeuren met de eventuele restwaarde bij de uiteindelijke verkoop van de opgeheven begraafplaats aan een derde?
  • Wie houdt toezicht op de nakoming van de contractuele afspraken en hoe krijgt dat toezicht vorm? Denk aan bevoegdheden toezichthouder, periodieke controles, rapportages, kosten.
  • Welke sancties worden er gesteld voor het niet op passende wijze nakomen van contractuele verplichtingen en hoe wordt omgegaan met eventuele geschillen en dergelijke?

Omdat iedere begraafplaats anders is en elk religieus instituut andere wensen en verwachtingen omtrent zijn begraafplaats(en) heeft, is maatwerk nodig. Een en ander moet zorgvuldig en eenduidig worden vastgelegd in een notariële transportakte.

  1. Naar het oordeel van het Bestuur BBRI is de beste optie om kloosterbegraafplaatsen bij de verkoop van kloostercomplexen mee te nemen.
    Als dat geen reële optie is, kan de strikt juridische eigendom van de kloosterbegraafplaats mogelijk blijven bij het religieus instituut tot de formele opheffing van dat instituut kan plaatsvinden. Dat instituut kan dan pas worden opgeheven na opheffing van de begraafplaats. Of anders gezegd: zo lang er nog een begraafplaats is, kan in deze constructie het religieus instituut juridisch niet worden opgeheven. Als een religieus instituut voor deze handelwijze kiest, is het zaak om tijdig in een ‘testament’ van het religieus instituut een aantal regelingen te treffen: zie bij punt 3.
    Een laatste optie is dat de Stichting BBRI de eigendom van kloosterbegraafplaatsen op zich neemt.

Het Bestuur BBRI zal met het Bestuur KNR overleg voeren over de hierboven genoemde mogelijkheden.

Wat speelt er bij religieuze instituten?

Het Bestuur BBRI heeft in 2016 met acht religieuze instituten gesproken over bij hen levende vragen met betrekking tot grafzorg en over eventuele ondersteuning door de Stichting BBRI.

De gespreksonderwerpen waren:

  • De vormgeving van een overeenkomst tussen een religieus instituut enerzijds en de koper van het kloostercomplex met begraafplaats anderzijds, over het beheer, de instandhouding en het onderhoud van deze begraafplaats in de toekomst.
  • De ins en outs van een door een religieus instituut opgerichte burgerlijke Stichting voor beheer, instandhouding en onderhoud van de begraafplaats van het religieus instituut; eventuele mogelijkheid om het werkgebied van de stichting te verbreden met begraafplaatsen van andere religieuze instituten.
  • Bijdragen aan de uitwerking van een totaalplan voor de toekomst van de begraafplaats van het religieus instituut, met vragen als: periode van instandhouding; ruimen van graven; kostenbeheersing; mogelijke overdracht aan een derde partij. Mogelijk kan dit leiden tot een pilotproject voor de Stichting BBRI.
  • Het opgraven van de resten van een religieus in Nederland en deze overbrengen naar en herbegraven in Brazilië, overeenkomstig diens wens en de wens van de familie. Kernpunt was: is het religieus instituut aantoonbaar de rechthebbende voor het betreffende graf?
  • De BBRI als toezichthouder na de overdracht van een kloosterbegraafplaats aan het Brabants Landschap.
  • De toekomstige eigendom en het beheer van een kloosterbegraafplaats, die een Rijksmonument is; onder andere nagaan of samenwerking met andere lokale dan wel regionale religieuze instituten in een gezamenlijke beheerstichting mogelijk is.
  • Het ontwikkelen van een definitieve visie op en plan van aanpak voor de kloosterbegraafplaats van een religieus instituut in de toekomst; het verkennen van mogelijkheden over de toekomstige eigendom van de begraafplaats; een vorm om de herinnering aan de religieuzen levend te houden.
  • Het overbrengen van stoffelijke resten naar één begraafplaats voor het religieus instituut; het oprichten van een monument ter nagedachtenis van de religieuzen; het inrichten van een informatieplek op de begraafplaats; vormgeving van het toezicht in de toekomst door de Stichting BBRI.

Als u geïnteresseerd bent in een van deze onderwerpen en daarover van gedachten wilt wisselen met het betreffende religieuze instituut, dan kan het Bestuur BBRI daarin bemiddelen.

Casus: Voltooiing van de begraafplaats in Schijndel

De congregatie van de Zusters van Liefde in Schijndel is op weg naar ‘voltooiing’ en heeft een grote eigen begraafplaats waar ruim 1400 zusters zijn begraven. Het is de wens van de congregatie om zelf regie te houden op de voltooiing van de begraafplaats, nadat de begraving van de laatste zuster heeft plaatsgevonden. Maar waar moet je dan allemaal aan denken en wat moet je dan allemaal regelen? Om antwoord te krijgen op deze vragen werkt de congregatie samen met de Stichting BBRI.

Inmiddels is besloten om nu alvast het oudste gedeelte van de begraafplaats te laten ruimen. Het betreft graven van de 858 zusters die vóór 2000 zijn overleden. Welke laatste bestemming gekozen wordt voor de stoffelijke resten, wordt nog onderzocht. Worden de resten herbegraven in een verzamelgraf? Of kunnen de resten gezamenlijk worden gecremeerd om de as vervolgens te verstrooien op eigen terrein? En, niet onbelangrijk, wat zijn de kosten die hiermee gepaard gaan?

Mogelijk is een kritiek punt, dat een crematorium niet wil meewerken aan een crematie van de gezamenlijke resten, maar alleen aan een crematie van de resten per graf. Dat wordt dan wel erg kostbaar.

Als de bovenstaande eerste stap is gezet, zullen er nog allerlei andere beslissingen moeten worden genomen:

  • Hoe lang blijft de begraafplaats in stand nadat de laatste zuster is begraven? Minimaal tien jaar, zoals de wet voorschrijft, of nog wat langer?
  • Wat gebeurt er uiteindelijk met de stoffelijke resten en het begraafplaatsterrein? Hier spelen opnieuw keuzes voor bijvoorbeeld cremeren of herbegraven in een (parochieel of gemeentelijk) verzamelgraf.
  • Wie wordt eigenaar van de begraafplaats en wie zorgt voor het beheer en de uitvoering van de laatste wensen van de congregatie?

Het zijn geen makkelijke vragen. Er moet worden voldaan aan de relevante wet- en regelgeving (o.a. de Wet op de Lijkbezorging) en er spelen financiële overwegingen mee. Wat is wenselijk en mogelijk en wat niet? Stap voor stap komen we zo tot een weloverwogen en ethisch verantwoord besluit met respect voor onze overledenen.

Weinig vraag naar ondersteuning?

In contacten met religieuze instituten wordt telkens beaamd dat de grafzorg voor de overleden leden belangrijk is. Anderzijds komen er in de praktijk nog weinig vragen van religieuze instituten naar ondersteuning door de BBRI. En een enquête van het Bestuur BBRI over grafzorg werd in 2015 door slechts zes religieuze instituten ingevuld en retour gestuurd – nog geen half procent en daarmee niet representatief.

Er kunnen verschillende redenen zijn dat er weinig vragen van religieuze instituten bij de Stichting BBRI binnen komen:

  • Mogelijk heeft de grafzorg in het scala van onderwerpen die de aandacht vragen van besturen van religieuze instituten (nog) niet de hoogste prioriteit.
  • Of: de religieuze instituten willen de zorg voor hun begraafplaatsen zo lang mogelijk in eigen hand houden en de grafzorg eerst intern goed op een rij hebben.
  • Of: het aanbod van de BBRI sluit onvoldoende aan bij de vragen van de religieuze instituten; de BBRI kan nog te weinig concrete oplossingen aandragen.
  • Of: de religieuze instituten hebben de zorg voor hun begraafplaats(en) en graven al naar tevredenheid geregeld.
  • Of: een andere reden.

Het Bestuur BBRI besloot overigens om niet een tweede herinnering te sturen om het aantal respondenten van de enquête over grafzorg te vergroten.

Gedachtenwisseling met Bestuur KNR

Op 4 maart 2016 heeft het Bestuur BBRI met het Bestuur KNR overlegd over de voortgang van de Stichting BBRI aan de hand van het driejaarsverslag BBRI. Het Bestuur KNR toonde zich betrokken en wil waar mogelijk bijdragen aan de bekendheid van de BBRI bij de religieuze instituten.

Belangrijke gesprekspunten waren:

  • De wenselijkheid al dan niet om als Stichting BBRI te fungeren als landelijke stichting voor eigendom en beheer van kloosterbegraafplaatsen, met professionele medewerkers op verschillende terreinen, of om haar functie te beperken tot ondersteuning, advisering en toezicht. Er zijn in den lande al meerdere instanties actief met betrekking tot advisering en beheer van begraafplaatsen.
  • Het belang dat alle religieuze instituten hun visie op grafzorg ontwikkelen en vastleggen: doelen, geldende waarden, en stappenplannen om die doelen en waarden te realiseren. Het is urgent om dit te regelen, zolang de religieuze instituten nog voldoende bestuurskracht en financiële middelen hebben.

Begraafplaatsen in eigendom verwerven?

Het Bestuur BBRI heeft in de loop van 2016 enkele keren gesproken over de mogelijkheid, al dan niet, om kloosterbegraafplaatsen in eigendom te verwerven en zorg te dragen voor het beheer, de instandhouding en het onderhoud (termijnen en voorwaarden nog nader overeen te komen). De besprekingen hebben nog niet tot een eenduidig resultaat geleid.

De voorkeur van het Bestuur BBRI is om eerst andere mogelijkheden te verkennen om de toekomstige eigendom en het beheer van begraafplaatsen met rechten en plichten over te dragen aan derden, bijvoorbeeld de koper van het klooster waarbij een begraafplaats ligt. Of: het al dan niet met andere religieuze instituten samen oprichten van een zelfstandige beheerstichting voor de begraafplaats(en).

Een andere mogelijkheid is om de formele / juridische eigendom van begraafplaatsen bij het religieus instituut te laten tot het overlijden van de laatste religieus van dat instituut. Daarna zal dan een administrator worden aangewezen, die de ‘erfenis’ van het religieus instituut gaat regelen, inclusief de begraafplaats(en).

Dan is het wel zaak om tijdig van tevoren goede afspraken te maken over beheer, instandhouding, onderhoud en toezicht door derden. De effectuering van die afspraken kan (veel) eerder vorm krijgen dan op de datum van overlijden van het langstlevende lid van het instituut. Het Bestuur BBRI kan ondersteunen bij de uitwerking daarvan en kan in de toekomst de toezichtrol invullen.

Als daarvoor geen reële mogelijkheden zijn, kan de Stichting BBRI in beeld komen als toekomstig eigenaar en beheerder van de begraafplaats(en). Het Bestuur BBRI zal later in 2017 de mogelijkheden daartoe nader verkennen en een definitief besluit nemen.

Een optie is om eerst de mogelijkheden te onderzoeken in een ‘case study’. Daarover voert het Bestuur BBRI nu verkennende gesprekken.